Een bijzondere
organisatie en werking in het
belang van het kind
Om de organisatie en de werking van de twee scholen MPI en BuSO te begrijpen verrichten de studenten een uitgebreide analyse van de campus. Beide scholen hebben een gelijkaardige organisatie die bestaat uit groepsgebonden ruimtes en gemeenschappelijke ruimtes. Een aantal types (MPI) of opleidingsvormen (BuSO) nemen zo elk een deel van het schoolgebouw in. Een aantal ruimtes worden door alle leerlingen gebruikt, zoals de lokalen voor individuele ondersteuning (MPI) of de centrale binnenspeelplaats (BuSO). Daarnaast zijn een aantal functies gemeenschappelijk voor beide scholen, zoals refter, sportzaal, parking en bushalte (fig.1). Iedere functie en ruimte -klaslokaal, gang, refter, speelplaats, verplegerlokaal,...- wordt geanalyseerd en becommentarieerd.
In deze school gebeurt alles in het belang van het kind, maar de studenten concluderen dat de huidige infrastructuur en voorzieningen niet zijn aangepast. Hun eisen naar ligging, ruimte, infrastructuur en inrichting worden in samenvattende fiches weergegeven (fig.2). Ook schetsen van leerkrachten met de ideale situatie tonen hoe zij vanuit de praktijk de ruimtes onderling zouden schikken en gebruiken. Voor de scholen zelf was deze analyse een belangrijke fase. Ze leerden er hun eigen werking en noden inzien en beargumenteren, én ook die van elkaar kennen en waarderen.
Een bijzondere organisatie en
werking in het
belang van het kind
De analyse gaat ook dieper in op de toekomst van het bijzonder onderwijs. Het gedachtegoed van inclusief onderwijs vindt meer en meer opgang. Het ideaalbeeld is de ‘school voor iedereen’, waarbij afgestapt wordt van de huidige opdeling in verschillende onderwijstypes. Het stelt de rol van de scholen voor buitengewoon onderwijs in Vlaanderen in vraag. De voor- en nadelen van de huidige opdeling tegenover de inclusie van de leerlingen van het bijzonder onderwijs in het algemene onderwijsnet worden hierbij overlopen. De studenten concluderen dat bij deze inclusiegedachte het MPI en het BuSO meer leerlingen van bepaalde types of opleidingsvormen -type 2 en opleidingsvormen 1 en 2 voor kinderen met een matige tot ernstige mentale handicap- zal moeten aantrekken, en dat leerlingen van andere types –leerstoornissen, een lichte mentale handicap of karakteriële stoornissen- in de toekomst waarschijnlijk in het gewone onderwijsnet terecht zullen komen. In het belang van de profilering van de school moet het ontwerp dan ook toekomstgericht en vooruitstrevend zijn voor deze specifieke types.
De uitgebreide fiches uit de analyse vormen de basis voor het opstellen van het bouwprogramma. Er wordt uitgegaan van een zekere rationalisering van bijvoorbeeld de huidige ruime gangen, zonder dat er ingeboet wordt aan kwaliteit (fig.3). Bij het opstellen van het programma komen de studenten tot een totale oppervlakte-eis voor een vernieuwing van de lokalen en infrastructuur van de campus die niet in overeenstemming is met het toegewezen budget. De studenten kozen er echter voor te ontwerpen in een zo realistisch mogelijke context. Ze gingen in samenspraak met de opdrachtgever op zoek naar alternatieve oplossingen, waarbij een extra gebouw bewaard blijft. Vanuit de conclusies van de analyse rond inclusie opteren de studenten er voor om de nieuwbouw in te vullen met de onderwijstypes die bij veranderingen van het onderwijssysteem de meest stabiele situatie hebben om in het bijzonder onderwijs te blijven bestaan. In het te bewaren gebouw zullen de groepen huizen die op termijn door het gewone onderwijsnet opgenomen zullen worden. Toekomstplannen versus huidige situatie maken dat het nieuwe gebouw voldoende flexibiliteit moet bezitten om in te spelen op zowel de noden van vandaag als de eisen van morgen.